Wie? Betrand Chéret.
Ik had nog nooit van de beste man gehoord. Ten onrechte blijkt nu.
In Frankrijk onder zeilers is hij een levende legende. Heeft meegedaan met olympische zeilwedstrijden en veel aan offshore zeilen gedaan. Iemand met enorm veel praktijkkennis van het zeilen.
Maar zijn echt verdiende faam komt van het boek dat hij schreef, Les Voiles. Dit is een boek over hoe zeilen werken. Simpel gesteld, hoe kom je hoger aan de wind, of vaar je sneller door je zeilen en tuigage anders af te stellen. Zeer relevant voor de Bleu Magenta, met sneller varen ben je eerder in de haven of kom je verder, en daarom heeft dit boek mijn belangstelling.
Over dit onderwerp zijn er heel veel boeken, en een aantal daarvan heb ik gelezen. Niet altijd tot mijn genoegen; sommige zijn taai, niet duidelijk, saai of niet praktisch toepasbaar.
Maar gelukkig - we hebben Bertrand Chéret. Wat maakt zijn boek dan zo bijzonder?
Wel, hij begint niet met aerodynamica, zoals de meeste andere boeken, maar bij de intuïtie en de dagelijkse beleving van de mens. Hij legt uit dat de vliegende vis (exocet, in het Frans), het enige wezen is dat zich zowel in het water als in de lucht thuisvoelt. Hij moedigt de zeiler aan de eigen zintuigen te gebruiken om aan de stroom versnelling van een rivier af te lezen wat er met een meevarende kano gebeurt. Hij legt uit wat het immense verschil in dichtheid tussen water en lucht nu eigenlijk betekent voor zeilen. En hij legt in een taal die elk kind kan begrijpen hoe de principes zijn waarmee je met een zeilboot vooruitkomt.
Zo legt hij beeldend, boeiend en beklijvend uit wat een zeiler moet weten van de wind en de zeilen. Hij legt uit wat de wet van Bernoulli is en hoe je van daaruit kunt begrijpen hoe zeilen de wind versnellen en vertragen, en waarom het in de buurt van een kaap altijd anders waait dan op de open zee.
Hij citeert veelvuldig die andere bekende Fransman, Gustave Eiffel (jawel, die van de toren uit Parijs). Eiffel heeft pionierswerk op gebied van aerodynamica gedaan, daar waar het betreft zoveel mogelijk lift en zo weinig mogelijk weerstand uit een profiel te krijgen. Experimenteel werk met steeds systematisch variëren van verhoudingen.
Door deze aanpak komen ook aerodynamisch / hydrodynamisch geschoolde personen aan hun trekken - polaire diagrammen, tip wervels, turbulentie, alles staat er in.
Eindelijk vielen hierdoor bij mij een aantal kwartjes.
De lange strijd tussen gaffeltuig en torentuig. Het is simpel, een tuig van ongeveer gelijke lengte en breedte (een gaffeltuig), heeft een hogere lift coefficient an daardoor meer vermogen dan een smal hoog torentuig. Met halve of ruime wind ga je er dus harder mee (bij gelijk zeiloppervlak).
Aan de wind is het juist van belang dat je met zo klein mogelijke invalshoek een zo groot mogelijke kracht de juiste kant op krijgt. Dit vertaalt zich in een zo gunstig mogelijke verhouding tussen lift en weerstand. Daarvoor heb je een hoog en smal grootzeil voor nodig (zeg maar de vorm van de vleugel van een Albatros). Met een torentuig (mits goed ge-trimt in de vorm van een vleugel) kom je daardoor hoger aan de wind dan met een gaffeltuig. Meer zeil zetten helpt niet (want daarmee krijg je net zoveel meer weerstand als meer lift, en wordt de finesse van je zeil niets beter) - de boot gaat wel schever liggen, maar maakt niet meer snelheid ten opzichte van de wind. Aan de wind dus het kleinste tuig met de mooiste vleugelvorm zetten - daar maak je hoogte mee.
Kloppen deze uitspraken met mijn ervaring? Terugdenkend aan laveren op de Friese wateren in lange kanalen met een vloot van boten met torentuigen en gaffeltuigen kom ik tot de conclusie dat de valken niet als eerste aankomen: Top, Spanker, Centaur en Trekvogel zijn sneller. Op de weg terug kan de uitslag wel weer helemaal andersom zijn, zeker als de gaffel iets verlaagd wordt waardoor de bolling van zeil toeneemt en daarmee het aandrijvende kracht bij ruime wind.
Terug naar Chéret. Hij legt precies uit hoe het zit met de bolling van een zeil, het profiel verdere trim mogelijkheden. Hij vertaalt experimenteel onderzoek naar de praktijk van het varen. En hij brengt praktijk van zeezeilen terug naar de theorie: “bij hoge golven vaar je minder hoog aan de wind”, stel Chéret. Dat klopt, zo hebben wij op de Gulf du Lions tussen Spanje en Frankrijk mogen ondervinden.
En zo beleef ik ondertussen boeiende uren met het lezen van dit boek, laaf ik mij aan de inzichten, met menig deja vu en AHA-Erlebnis. En ondertussen verbeter ik mijn Franse leesvaardigheid.
Wat dat is toch wel een nadeel - niet elke wereldzeiler leest Frans. Waarom ook zou een Fransman in enig andere taal schrijven dan Français? Toch leerde ik dit boek kennen in het Spaans, gezien in een bibliotheek van Roses, Spanje, en was meteen verkocht. In Marseille heb ik mijn eigen, Franstalige, exemplaar op de kop getikt bij een in zeil-boeken gespecialiseerde winkel aan de oude haven (een echte walhalla winkel voor zeilgekken). Ik hoop dat iemand ooit op het idee komt dit boek te vertalen in het Engels.
Blijft over hoe we van Albatrossen kunnen leren dagenlang te vliegen zonder een enkele vleugelslag, en hoe je zeilen in beweging zou kunnen inruimen door ze net als een vogel in te vouwen. De natuur is niet te verbeteren.
Edwin
Reactie plaatsen
Reacties